NL Conjugación en Neerlandés de aanschoffelen
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | aanschoffelend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | aangeschoffeld |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | schoffel aan | schoffelt aan | schoffelt aan | schoffelen aan | schoffelen aan | schoffelen aan |
Imperfect | schoffelde aan | schoffelde aan | schoffelde aan | schoffelden aan | schoffelden aan | schoffelden aan |
Toekomende tijd I | zal aanschoffelen | zult aanschoffelen | zal aanschoffelen | zullen aanschoffelen | zullen aanschoffelen | zullen aanschoffelen |
Conditionalis I | zou aanschoffelen | zou aanschoffelen | zou aanschoffelen | zouden aanschoffelen | zouden aanschoffelen | zouden aanschoffelen |
Perfectum | heb aangeschoffeld | hebt aangeschoffeld | heeft aangeschoffeld | hebben aangeschoffeld | hebben aangeschoffeld | hebben aangeschoffeld |
Voltooid verleden tijd | had aangeschoffeld | had aangeschoffeld | had aangeschoffeld | hadden aangeschoffeld | hadden aangeschoffeld | hadden aangeschoffeld |
Toekomende tijd II | zal aangeschoffeld hebben | zult aangeschoffeld hebben | zal aangeschoffeld hebben | zullen aangeschoffeld hebben | zullen aangeschoffeld hebben | zullen aangeschoffeld hebben |
Conditionalis II | zou hebben aangeschoffeld | zou hebben aangeschoffeld | zou hebben aangeschoffeld | zouden hebben aangeschoffeld | zouden hebben aangeschoffeld | zouden hebben aangeschoffeld |
Imperatief | - | schoffel aan | - | - | schoffelt aan | - |