NL Conjugación en Neerlandés de conglutineren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | conglutinerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | geconglutineerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | conglutineer | conglutineert | conglutineert | conglutineren | conglutineren | conglutineren |
Imperfect | conglutineerde | conglutineerde | conglutineerde | conglutineerden | conglutineerden | conglutineerden |
Toekomende tijd I | zal conglutineren | zult conglutineren | zal conglutineren | zullen conglutineren | zullen conglutineren | zullen conglutineren |
Conditionalis I | zou conglutineren | zou conglutineren | zou conglutineren | zouden conglutineren | zouden conglutineren | zouden conglutineren |
Perfectum | heb geconglutineerd | hebt geconglutineerd | heeft geconglutineerd | hebben geconglutineerd | hebben geconglutineerd | hebben geconglutineerd |
Voltooid verleden tijd | had geconglutineerd | had geconglutineerd | had geconglutineerd | hadden geconglutineerd | hadden geconglutineerd | hadden geconglutineerd |
Toekomende tijd II | zal geconglutineerd hebben | zult geconglutineerd hebben | zal geconglutineerd hebben | zullen geconglutineerd hebben | zullen geconglutineerd hebben | zullen geconglutineerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben geconglutineerd | zou hebben geconglutineerd | zou hebben geconglutineerd | zouden hebben geconglutineerd | zouden hebben geconglutineerd | zouden hebben geconglutineerd |
Imperatief | - | conglutineer | - | - | conglutineert | - |