Woxikon / Verbos / Neerlandés / M / mediceren

NL Conjugación en Neerlandés de mediceren

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord medicerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gemediceerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens mediceer mediceert mediceert mediceren mediceren mediceren
Imperfect mediceerde mediceerde mediceerde mediceerden mediceerden mediceerden
Toekomende tijd I zal mediceren zult mediceren zal mediceren zullen mediceren zullen mediceren zullen mediceren
Conditionalis I zou mediceren zou mediceren zou mediceren zouden mediceren zouden mediceren zouden mediceren
Perfectum heb gemediceerd hebt gemediceerd heeft gemediceerd hebben gemediceerd hebben gemediceerd hebben gemediceerd
Voltooid verleden tijd had gemediceerd had gemediceerd had gemediceerd hadden gemediceerd hadden gemediceerd hadden gemediceerd
Toekomende tijd II zal gemediceerd hebben zult gemediceerd hebben zal gemediceerd hebben zullen gemediceerd hebben zullen gemediceerd hebben zullen gemediceerd hebben
Conditionalis II zou hebben gemediceerd zou hebben gemediceerd zou hebben gemediceerd zouden hebben gemediceerd zouden hebben gemediceerd zouden hebben gemediceerd
Imperatief - mediceer - - mediceert -

Verbos similares a mediceren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a mediceren

« mediceren »

Otras acciones para mediceren