NL Conjugación en Neerlandés de ridiculiseren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | ridiculiserend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | geridiculiseerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | ridiculiseer | ridiculiseert | ridiculiseert | ridiculiseren | ridiculiseren | ridiculiseren |
Imperfect | ridiculiseerde | ridiculiseerde | ridiculiseerde | ridiculiseerden | ridiculiseerden | ridiculiseerden |
Toekomende tijd I | zal ridiculiseren | zult ridiculiseren | zal ridiculiseren | zullen ridiculiseren | zullen ridiculiseren | zullen ridiculiseren |
Conditionalis I | zou ridiculiseren | zou ridiculiseren | zou ridiculiseren | zouden ridiculiseren | zouden ridiculiseren | zouden ridiculiseren |
Perfectum | heb geridiculiseerd | hebt geridiculiseerd | heeft geridiculiseerd | hebben geridiculiseerd | hebben geridiculiseerd | hebben geridiculiseerd |
Voltooid verleden tijd | had geridiculiseerd | had geridiculiseerd | had geridiculiseerd | hadden geridiculiseerd | hadden geridiculiseerd | hadden geridiculiseerd |
Toekomende tijd II | zal geridiculiseerd hebben | zult geridiculiseerd hebben | zal geridiculiseerd hebben | zullen geridiculiseerd hebben | zullen geridiculiseerd hebben | zullen geridiculiseerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben geridiculiseerd | zou hebben geridiculiseerd | zou hebben geridiculiseerd | zouden hebben geridiculiseerd | zouden hebben geridiculiseerd | zouden hebben geridiculiseerd |
Imperatief | - | ridiculiseer | - | - | ridiculiseert | - |