Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord aaiend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geaaid
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens aai aait aait aaien aaien aaien
Imperfect aaide aaide aaide aaiden aaiden aaiden
Toekomende tijd I zal aaien zult aaien zal aaien zullen aaien zullen aaien zullen aaien
Conditionalis I zou aaien zou aaien zou aaien zouden aaien zouden aaien zouden aaien
Perfectum heb geaaid hebt geaaid heeft geaaid hebben geaaid hebben geaaid hebben geaaid
Voltooid verleden tijd had geaaid had geaaid had geaaid hadden geaaid hadden geaaid hadden geaaid
Toekomende tijd II zal geaaid hebben zult geaaid hebben zal geaaid hebben zullen geaaid hebben zullen geaaid hebben zullen geaaid hebben
Conditionalis II zou hebben geaaid zou hebben geaaid zou hebben geaaid zouden hebben geaaid zouden hebben geaaid zouden hebben geaaid
Imperatief - aai - - aait -

Verbos conjugados anteriores y posteriores a aaien

« aaien »