Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord aanklagend
Tegenwoordig en verleden deelwoord aangeklaagd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens klaag aan klaagt aan klaagt aan klagen aan klagen aan klagen aan
Imperfect klaagde aan klaagde aan klaagde aan klaagden aan klaagden aan klaagden aan
Toekomende tijd I zal aanklagen zult aanklagen zal aanklagen zullen aanklagen zullen aanklagen zullen aanklagen
Conditionalis I zou aanklagen zou aanklagen zou aanklagen zouden aanklagen zouden aanklagen zouden aanklagen
Perfectum heb aangeklaagd hebt aangeklaagd heeft aangeklaagd hebben aangeklaagd hebben aangeklaagd hebben aangeklaagd
Voltooid verleden tijd had aangeklaagd had aangeklaagd had aangeklaagd hadden aangeklaagd hadden aangeklaagd hadden aangeklaagd
Toekomende tijd II zal aangeklaagd hebben zult aangeklaagd hebben zal aangeklaagd hebben zullen aangeklaagd hebben zullen aangeklaagd hebben zullen aangeklaagd hebben
Conditionalis II zou hebben aangeklaagd zou hebben aangeklaagd zou hebben aangeklaagd zouden hebben aangeklaagd zouden hebben aangeklaagd zouden hebben aangeklaagd
Imperatief - klaag aan - - klaagt aan -

Verbos similares a aanklagen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a aanklagen

« aanklagen »