Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord demagnetizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedemagnetizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens demagnetizeer demagnetizeert demagnetizeert demagnetizeren demagnetizeren demagnetizeren
Imperfect demagnetizeerde demagnetizeerde demagnetizeerde demagnetizeerden demagnetizeerden demagnetizeerden
Toekomende tijd I zal demagnetizeren zult demagnetizeren zal demagnetizeren zullen demagnetizeren zullen demagnetizeren zullen demagnetizeren
Conditionalis I zou demagnetizeren zou demagnetizeren zou demagnetizeren zouden demagnetizeren zouden demagnetizeren zouden demagnetizeren
Perfectum heb gedemagnetizeerd hebt gedemagnetizeerd heeft gedemagnetizeerd hebben gedemagnetizeerd hebben gedemagnetizeerd hebben gedemagnetizeerd
Voltooid verleden tijd had gedemagnetizeerd had gedemagnetizeerd had gedemagnetizeerd hadden gedemagnetizeerd hadden gedemagnetizeerd hadden gedemagnetizeerd
Toekomende tijd II zal gedemagnetizeerd hebben zult gedemagnetizeerd hebben zal gedemagnetizeerd hebben zullen gedemagnetizeerd hebben zullen gedemagnetizeerd hebben zullen gedemagnetizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gedemagnetizeerd zou hebben gedemagnetizeerd zou hebben gedemagnetizeerd zouden hebben gedemagnetizeerd zouden hebben gedemagnetizeerd zouden hebben gedemagnetizeerd
Imperatief - demagnetizeer - - demagnetizeert -

Verbos similares a demagnetizeren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a demagnetizeren

« demagnetizeren »