NL Conjugación en Neerlandés de demoraliseren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | demoraliserend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gedemoraliseerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | demoraliseer | demoraliseert | demoraliseert | demoraliseren | demoraliseren | demoraliseren |
Imperfect | demoraliseerde | demoraliseerde | demoraliseerde | demoraliseerden | demoraliseerden | demoraliseerden |
Toekomende tijd I | zal demoraliseren | zult demoraliseren | zal demoraliseren | zullen demoraliseren | zullen demoraliseren | zullen demoraliseren |
Conditionalis I | zou demoraliseren | zou demoraliseren | zou demoraliseren | zouden demoraliseren | zouden demoraliseren | zouden demoraliseren |
Perfectum | heb gedemoraliseerd | hebt gedemoraliseerd | heeft gedemoraliseerd | hebben gedemoraliseerd | hebben gedemoraliseerd | hebben gedemoraliseerd |
Voltooid verleden tijd | had gedemoraliseerd | had gedemoraliseerd | had gedemoraliseerd | hadden gedemoraliseerd | hadden gedemoraliseerd | hadden gedemoraliseerd |
Toekomende tijd II | zal gedemoraliseerd hebben | zult gedemoraliseerd hebben | zal gedemoraliseerd hebben | zullen gedemoraliseerd hebben | zullen gedemoraliseerd hebben | zullen gedemoraliseerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gedemoraliseerd | zou hebben gedemoraliseerd | zou hebben gedemoraliseerd | zouden hebben gedemoraliseerd | zouden hebben gedemoraliseerd | zouden hebben gedemoraliseerd |
Imperatief | - | demoraliseer | - | - | demoraliseert | - |