Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord fraternizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gefraternizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens fraternizeer fraternizeert fraternizeert fraternizeren fraternizeren fraternizeren
Imperfect fraternizeerde fraternizeerde fraternizeerde fraternizeerden fraternizeerden fraternizeerden
Toekomende tijd I zal fraternizeren zult fraternizeren zal fraternizeren zullen fraternizeren zullen fraternizeren zullen fraternizeren
Conditionalis I zou fraternizeren zou fraternizeren zou fraternizeren zouden fraternizeren zouden fraternizeren zouden fraternizeren
Perfectum heb gefraternizeerd hebt gefraternizeerd heeft gefraternizeerd hebben gefraternizeerd hebben gefraternizeerd hebben gefraternizeerd
Voltooid verleden tijd had gefraternizeerd had gefraternizeerd had gefraternizeerd hadden gefraternizeerd hadden gefraternizeerd hadden gefraternizeerd
Toekomende tijd II zal gefraternizeerd hebben zult gefraternizeerd hebben zal gefraternizeerd hebben zullen gefraternizeerd hebben zullen gefraternizeerd hebben zullen gefraternizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gefraternizeerd zou hebben gefraternizeerd zou hebben gefraternizeerd zouden hebben gefraternizeerd zouden hebben gefraternizeerd zouden hebben gefraternizeerd
Imperatief - fraternizeer - - fraternizeert -

Verbos similares a fraternizeren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a fraternizeren

« fraternizeren »