Total de formas verbales: 10
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord helderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gehelderd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - heldert - - -
Imperfect - - helderde - - -
Toekomende tijd I - - zal helderen - - -
Conditionalis I - - zult helderen - - -
Perfectum - - heeft gehelderd - - -
Voltooid verleden tijd - - had gehelderd - - -
Toekomende tijd II - - zal gehelderd hebben - - -
Conditionalis II - - zult hebben gehelderd - - -

Verbos conjugados anteriores y posteriores a helderen

« helderen »