Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord incuberend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geïncubeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens incubeer incubeert incubeert incuberen incuberen incuberen
Imperfect incubeerde incubeerde incubeerde incubeerden incubeerden incubeerden
Toekomende tijd I zal incuberen zult incuberen zal incuberen zullen incuberen zullen incuberen zullen incuberen
Conditionalis I zou incuberen zou incuberen zou incuberen zouden incuberen zouden incuberen zouden incuberen
Perfectum heb geïncubeerd hebt geïncubeerd heeft geïncubeerd hebben geïncubeerd hebben geïncubeerd hebben geïncubeerd
Voltooid verleden tijd had geïncubeerd had geïncubeerd had geïncubeerd hadden geïncubeerd hadden geïncubeerd hadden geïncubeerd
Toekomende tijd II zal geïncubeerd hebben zult geïncubeerd hebben zal geïncubeerd hebben zullen geïncubeerd hebben zullen geïncubeerd hebben zullen geïncubeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geïncubeerd zou hebben geïncubeerd zou hebben geïncubeerd zouden hebben geïncubeerd zouden hebben geïncubeerd zouden hebben geïncubeerd
Imperatief - incubeer - - incubeert -

Verbos similares a incuberen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a incuberen

« incuberen »