Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord jennend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gejend
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens jen jent jent jennen jennen jennen
Imperfect jende jende jende jenden jenden jenden
Toekomende tijd I zal jennen zult jennen zal jennen zullen jennen zullen jennen zullen jennen
Conditionalis I zou jennen zou jennen zou jennen zouden jennen zouden jennen zouden jennen
Perfectum heb gejend hebt gejend heeft gejend hebben gejend hebben gejend hebben gejend
Voltooid verleden tijd had gejend had gejend had gejend hadden gejend hadden gejend hadden gejend
Toekomende tijd II zal gejend hebben zult gejend hebben zal gejend hebben zullen gejend hebben zullen gejend hebben zullen gejend hebben
Conditionalis II zou hebben gejend zou hebben gejend zou hebben gejend zouden hebben gejend zouden hebben gejend zouden hebben gejend
Imperatief - jen - - jent -

Verbos similares a jennen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a jennen

« jennen »