Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord kanoënd
Tegenwoordig en verleden deelwoord gekanood
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens kano kanoot kanoot kanoën kanoën kanoën
Imperfect kanode kanode kanode kanoden kanoden kanoden
Toekomende tijd I zal kanoën zult kanoën zal kanoën zullen kanoën zullen kanoën zullen kanoën
Conditionalis I zou kanoën zou kanoën zou kanoën zouden kanoën zouden kanoën zouden kanoën
Perfectum heb gekanood hebt gekanood heeft gekanood hebben gekanood hebben gekanood hebben gekanood
Voltooid verleden tijd had gekanood had gekanood had gekanood hadden gekanood hadden gekanood hadden gekanood
Toekomende tijd II zal gekanood hebben zult gekanood hebben zal gekanood hebben zullen gekanood hebben zullen gekanood hebben zullen gekanood hebben
Conditionalis II zou hebben gekanood zou hebben gekanood zou hebben gekanood zouden hebben gekanood zouden hebben gekanood zouden hebben gekanood
Imperatief - kano - - kanoot -

Verbos similares a kanoën

Verbos conjugados anteriores y posteriores a kanoën

« kanoën »