Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord kiemend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gekiemd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - kiemt - - kiemen
Imperfect - - kiemde - - kiemden
Toekomende tijd I - - zal kiemen - - zult kiemen
Conditionalis I - - zal kiemen - - zullen kiemen
Perfectum - - heeft gekiemd - - hebben gekiemd
Voltooid verleden tijd - - had gekiemd - - hadden gekiemd
Toekomende tijd II - - zal gekiemd hebben - - zult gekiemd hebben
Conditionalis II - - zal hebben gekiemd - - zullen hebben gekiemd

Verbos similares a kiemen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a kiemen

« kiemen »