Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord kriminalizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gekriminalizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens kriminalizeer kriminalizeert kriminalizeert kriminalizeren kriminalizeren kriminalizeren
Imperfect kriminalizeerde kriminalizeerde kriminalizeerde kriminalizeerden kriminalizeerden kriminalizeerden
Toekomende tijd I zal kriminalizeren zult kriminalizeren zal kriminalizeren zullen kriminalizeren zullen kriminalizeren zullen kriminalizeren
Conditionalis I zou kriminalizeren zou kriminalizeren zou kriminalizeren zouden kriminalizeren zouden kriminalizeren zouden kriminalizeren
Perfectum heb gekriminalizeerd hebt gekriminalizeerd heeft gekriminalizeerd hebben gekriminalizeerd hebben gekriminalizeerd hebben gekriminalizeerd
Voltooid verleden tijd had gekriminalizeerd had gekriminalizeerd had gekriminalizeerd hadden gekriminalizeerd hadden gekriminalizeerd hadden gekriminalizeerd
Toekomende tijd II zal gekriminalizeerd hebben zult gekriminalizeerd hebben zal gekriminalizeerd hebben zullen gekriminalizeerd hebben zullen gekriminalizeerd hebben zullen gekriminalizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gekriminalizeerd zou hebben gekriminalizeerd zou hebben gekriminalizeerd zouden hebben gekriminalizeerd zouden hebben gekriminalizeerd zouden hebben gekriminalizeerd
Imperatief - kriminalizeer - - kriminalizeert -

Verbos similares a kriminalizeren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a kriminalizeren

« kriminalizeren »