Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord nabloeiend
Tegenwoordig en verleden deelwoord nagebloeid
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - bloeit na - - bloeien na
Imperfect - - bloeide na - - bloeiden na
Toekomende tijd I - - zal nabloeien - - zult nabloeien
Conditionalis I - - zal nabloeien - - zullen nabloeien
Perfectum - - heeft nagebloeid - - hebben nagebloeid
Voltooid verleden tijd - - had nagebloeid - - hadden nagebloeid
Toekomende tijd II - - zal nagebloeid hebben - - zult nagebloeid hebben
Conditionalis II - - zal hebben nagebloeid - - zullen hebben nagebloeid

Verbos similares a nabloeien

Verbos conjugados anteriores y posteriores a nabloeien

« nabloeien »