Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord rechtmakend
Tegenwoordig en verleden deelwoord rechtgemaakt
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens maak recht maakt recht maakt recht maken recht maken recht maken recht
Imperfect maakte recht maakte recht maakte recht maakten recht maakten recht maakten recht
Toekomende tijd I zal rechtmaken zult rechtmaken zal rechtmaken zullen rechtmaken zullen rechtmaken zullen rechtmaken
Conditionalis I zou rechtmaken zou rechtmaken zou rechtmaken zouden rechtmaken zouden rechtmaken zouden rechtmaken
Perfectum heb rechtgemaakt hebt rechtgemaakt heeft rechtgemaakt hebben rechtgemaakt hebben rechtgemaakt hebben rechtgemaakt
Voltooid verleden tijd had rechtgemaakt had rechtgemaakt had rechtgemaakt hadden rechtgemaakt hadden rechtgemaakt hadden rechtgemaakt
Toekomende tijd II zal rechtgemaakt hebben zult rechtgemaakt hebben zal rechtgemaakt hebben zullen rechtgemaakt hebben zullen rechtgemaakt hebben zullen rechtgemaakt hebben
Conditionalis II zou hebben rechtgemaakt zou hebben rechtgemaakt zou hebben rechtgemaakt zouden hebben rechtgemaakt zouden hebben rechtgemaakt zouden hebben rechtgemaakt
Imperatief - maak recht - - maakt recht -

Verbos similares a rechtmaken

Verbos conjugados anteriores y posteriores a rechtmaken

« rechtmaken »