Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord samenscholend
Tegenwoordig en verleden deelwoord samengeschoold
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - schoolt samen - - scholen samen
Imperfect - - schoolde samen - - schoolden samen
Toekomende tijd I - - zal samenscholen - - zult samenscholen
Conditionalis I - - zal samenscholen - - zullen samenscholen
Perfectum - - heeft samengeschoold - - hebben samengeschoold
Voltooid verleden tijd - - had samengeschoold - - hadden samengeschoold
Toekomende tijd II - - zal samengeschoold hebben - - zult samengeschoold hebben
Conditionalis II - - zal hebben samengeschoold - - zullen hebben samengeschoold

Verbos similares a samenscholen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a samenscholen

« samenscholen »