NL Conjugación en Neerlandés de uitschreeuwen
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | uitschreeuwend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | uitgeschreeuwd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | schreeuw uit | schreeuwt uit | schreeuwt uit | schreeuwen uit | schreeuwen uit | schreeuwen uit |
Imperfect | schreeuwde uit | schreeuwde uit | schreeuwde uit | schreeuwden uit | schreeuwden uit | schreeuwden uit |
Toekomende tijd I | zal uitschreeuwen | zult uitschreeuwen | zal uitschreeuwen | zullen uitschreeuwen | zullen uitschreeuwen | zullen uitschreeuwen |
Conditionalis I | zou uitschreeuwen | zou uitschreeuwen | zou uitschreeuwen | zouden uitschreeuwen | zouden uitschreeuwen | zouden uitschreeuwen |
Perfectum | heb uitgeschreeuwd | hebt uitgeschreeuwd | heeft uitgeschreeuwd | hebben uitgeschreeuwd | hebben uitgeschreeuwd | hebben uitgeschreeuwd |
Voltooid verleden tijd | had uitgeschreeuwd | had uitgeschreeuwd | had uitgeschreeuwd | hadden uitgeschreeuwd | hadden uitgeschreeuwd | hadden uitgeschreeuwd |
Toekomende tijd II | zal uitgeschreeuwd hebben | zult uitgeschreeuwd hebben | zal uitgeschreeuwd hebben | zullen uitgeschreeuwd hebben | zullen uitgeschreeuwd hebben | zullen uitgeschreeuwd hebben |
Conditionalis II | zou hebben uitgeschreeuwd | zou hebben uitgeschreeuwd | zou hebben uitgeschreeuwd | zouden hebben uitgeschreeuwd | zouden hebben uitgeschreeuwd | zouden hebben uitgeschreeuwd |
Imperatief | - | schreeuw uit | - | - | schreeuwt uit | - |