Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord verwereldlijkend
Tegenwoordig en verleden deelwoord verwereldlijkt
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens verwereldlijk verwereldlijkt verwereldlijkt verwereldlijken verwereldlijken verwereldlijken
Imperfect verwereldlijkte verwereldlijkte verwereldlijkte verwereldlijkten verwereldlijkten verwereldlijkten
Toekomende tijd I zal verwereldlijken zult verwereldlijken zal verwereldlijken zullen verwereldlijken zullen verwereldlijken zullen verwereldlijken
Conditionalis I zou verwereldlijken zou verwereldlijken zou verwereldlijken zouden verwereldlijken zouden verwereldlijken zouden verwereldlijken
Perfectum heb verwereldlijkt hebt verwereldlijkt heeft verwereldlijkt hebben verwereldlijkt hebben verwereldlijkt hebben verwereldlijkt
Voltooid verleden tijd had verwereldlijkt had verwereldlijkt had verwereldlijkt hadden verwereldlijkt hadden verwereldlijkt hadden verwereldlijkt
Toekomende tijd II zal verwereldlijkt hebben zult verwereldlijkt hebben zal verwereldlijkt hebben zullen verwereldlijkt hebben zullen verwereldlijkt hebben zullen verwereldlijkt hebben
Conditionalis II zou hebben verwereldlijkt zou hebben verwereldlijkt zou hebben verwereldlijkt zouden hebben verwereldlijkt zouden hebben verwereldlijkt zouden hebben verwereldlijkt
Imperatief - verwereldlijk - - verwereldlijkt -

Verbos similares a verwereldlijken

Verbos conjugados anteriores y posteriores a verwereldlijken

« verwereldlijken »