NL Conjugación en Neerlandés de vietnamizeren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | vietnamizerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gevietnamizeerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | vietnamizeer | vietnamizeert | vietnamizeert | vietnamizeren | vietnamizeren | vietnamizeren |
Imperfect | vietnamizeerde | vietnamizeerde | vietnamizeerde | vietnamizeerden | vietnamizeerden | vietnamizeerden |
Toekomende tijd I | zal vietnamizeren | zult vietnamizeren | zal vietnamizeren | zullen vietnamizeren | zullen vietnamizeren | zullen vietnamizeren |
Conditionalis I | zou vietnamizeren | zou vietnamizeren | zou vietnamizeren | zouden vietnamizeren | zouden vietnamizeren | zouden vietnamizeren |
Perfectum | heb gevietnamizeerd | hebt gevietnamizeerd | heeft gevietnamizeerd | hebben gevietnamizeerd | hebben gevietnamizeerd | hebben gevietnamizeerd |
Voltooid verleden tijd | had gevietnamizeerd | had gevietnamizeerd | had gevietnamizeerd | hadden gevietnamizeerd | hadden gevietnamizeerd | hadden gevietnamizeerd |
Toekomende tijd II | zal gevietnamizeerd hebben | zult gevietnamizeerd hebben | zal gevietnamizeerd hebben | zullen gevietnamizeerd hebben | zullen gevietnamizeerd hebben | zullen gevietnamizeerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gevietnamizeerd | zou hebben gevietnamizeerd | zou hebben gevietnamizeerd | zouden hebben gevietnamizeerd | zouden hebben gevietnamizeerd | zouden hebben gevietnamizeerd |
Imperatief | - | vietnamizeer | - | - | vietnamizeert | - |